Eén van de belangrijke pijlers van de vrijeschool is het periodeonderwijs. Elke lesdag begint met periode, ook wel hoofdonderwijs genoemd. De eerste uren van de dag staat een bepaald onderwerp centraal. In dit thema lees je over het hoe en waarom van het periodeonderwijs en wat dit voor jou als leraar betekent.
“Het periodeonderwijs is een bron van kracht in de vrijeschool. Het is een gemeenschappelijke zoektocht, met ruimte voor ieders inbreng. Het is een sociaal proces van leren samenwerken en ervaren hoe verschillend een thema benaderd kan worden”Frank de Kiefte[1]
Op de vrijeschool werken leerlingen in periodes van ongeveer drie of vier weken. Tijdens deze weken werken zij met dezelfde docent elke dag de eerste uren aan een bepaald onderwerp. Dat kan iets uit het vakgebied zijn, zoals bij rekenen bijvoorbeeld ‘breuken’, of ‘humor’ als onderdeel van de Nederlandse literatuur, maar bijvoorbeeld ook ‘oude culturen’, sterrenkunde of plantkunde. Dit wordt het periodeonderwijs genoemd. Daarna volgen de vaklessen waarin vaardigheden geoefend en geautomatiseerd worden en waarin de kunstzinnige vakken worden gegeven. De periodes zijn niet altijd direct verbonden met een bepaald vak en kunnen vakoverstijgend zijn. Zo krijgen leerlingen tijdens de huizenbouwperiode taal- en rekenopdrachten, leren ze metselen, bouwen ze een maquette en maken zij een stadswandeling om naar de verschillende metselverbanden te kijken. Je ziet bijvoorbeeld dat in een periode aardrijkskunde ook geschiedenis een plek heeft en de periode Parcival in de bovenbouw bevat zowel elementen van geschiedenis, Nederlands als filosofie.
Maak je een aantal dagen een periode mee, dan herken je waarschijnlijk een bepaalde opbouw gedurende deze dagen. Bij veel periodes wordt een didactische drieslag gemaakt waarin leerlingen eerst de stof van de vorige dag terughalen, daarna iets nieuws ervaren en vervolgens dat verwerken.[2] Na de opmaat - het gezamenlijke begin van de dag - blikken leerlingen terug op wat ze de vorige dag geleerd en ervaren hebben. Leerlingen lezen voor uit hun schrift waarin ze de lesstof hebben verwerkt, ze wisselen ideeën en nieuwe kennis uit in een klassengesprek of andere vorm. Nils Kenninck, geschiedenisleraar aan het Geert Groote College Amsterdam (GGCA), vertelt over deze fase bij zijn periode Oudheid die hij aan de tiende klas (klas 4 VO) geeft: ‘Hoe ik de les start, hangt af van de klas die ik op dat moment heb. Is er tijd en aandacht, dan laat ik een leerling een stukje voorlezen over het verhaal dat ik de vorige dag heb verteld. Een andere leerling leest dan zijn stukje voor over hetzelfde deel. Samen met de leerlingen bespreken we wat de overeenkomsten en verschillen zijn. Daarna is het tijd voor de nieuwe stof, die breng ik over in een vorm die ik vanuit mijn eigen vermogen afstem op de klas.’
Wanneer de leerlingen de nieuwe stof samen met de leraar hebben ervaren en tot zich hebben genomen, is het tijd voor de individuele verwerking. Vaak werken ze de lesstof uit in het schrift waarbij er alle ruimte is voor creatief schrijven en beeldende verwerkingsvormen. Afhankelijk van de periode kunnen dit ook andere kunstzinnige verwerkingsvormen zijn. ‘Bij mij mogen leerlingen de lesstof op hun eigen creatieve manier verwerken. Alle leerlingen schrijven het verhaal uit, maar de een is sterk met tekeningen terwijl de ander juist oefent met lange, goede teksten. Ik vind het vooral belangrijk dat de leerling zijn best doet en zich ontwikkelt’, zegt Nils. ‘Na een gezamenlijke afronding en een vooruitblik naar de volgende les, gaan de leerlingen de dag en de daaropvolgende nacht in. Een ervaring en nieuwe kennis rijker, waar ze de volgende ochtend op zullen reflecteren.’
Behalve werken met de drieslag, zie je ook andere ritmes terug in het periodeonderwijs. Zo hanteren leraren ook wel een zevenslag. Dit leerproces kun je goed vergelijken met het proces van de spijsvertering. Zoals een leerling met bijvoorbeeld een beeld of verhaal aan de lesstof kan proeven, zo begint de spijsvertering met het zien en proeven van de voedingsstof. Zelfs de reuk doet in deze fase al mee. Met het in de mond nemen en kauwen begint de stap van verbinding, het moment dat de leerling met bijvoorbeeld opdrachten aan de slag gaat met de leerstof. In de derde fase staat de verwerking centraal. Het lichaam verteert, scheidt en breekt af, bij de leerling begint nu het begrijpen om zich de stof vervolgens eigen te maken. De leerling neemt op wat het nodig heeft zoals in de darmen de bruikbare stoffen door het bloed worden opgenomen. Het lichaam maakt van de opgenomen voedingsstoffen lichaamseigen bouwstenen zoals eiwitten. Dit komt overeen met de fase van het oefenen. Na deze vijfde fase breekt de fase van groei aan. Met nieuwe energie kan de mens zich verder ontwikkelen. Fysiek, maar ook mentaal. In de vergelijking bereikt de leerling hier het uiteindelijke doel: de leerstof als voedingsbodem laten bestaan voor nieuwe, eigen creaties. Hoeveel tijd je aan elke fase besteedt, is afhankelijk van jou als docent, de klas en het thema.
Samengevat herken je een periodeles en/of hele periode opgebouwd naar de zeven levensprocessen als volgt.
Illustratie: Marijn Ruhaak
Ook zijn er docenten die in combinatie met de drieslag of de zeven levensprocessen de periode opbouwen aan de hand van de planeten. Maandag is de dag van de maan en de dag van reflecteren en reproduceren, dinsdag (marsdag) de dag van het doen. Woensdag (mercuriusdag) staat in het teken van associëren en verbanden leggen, donderdag (jupiterdag) wordt de lesstof geordend en op vrijdag (venusdag) is het tijd voor schoonheid en voor sympathie en antipathie. Op die dag komen vragen aan de orde als ‘wat is jouw lievelingsletter?’ of ‘wat vind jij het lelijkste botje uit het menselijk lichaam?’ Zie hiervoor het thema Planeten waarin hier uitgebreid op in wordt gegaan.
Hoewel thema’s vaak overeenkomen, geven leraren steeds een eigen invulling aan de periodes. De inhoud van de periode en de manier waarop de leerlingen de lesstof ervaren en verwerken, zijn sterk afhankelijk van de leraar en de groep. Leraren geven de periodes vorm en genieten dus een hoge mate van autonomie. Zij geven deels een eigen invulling en leggen eigen accenten. Dit wordt ingegeven door wat de klas nodig heeft. ‘Zo wordt met deze onderwijsvorm de leraar in zijn creativiteit en vakkundigheid aangesproken. Zowel leerlingen als leraren beschikken over vrije ruimte voor de inbreng van eigen inhoud en ervaringen.’[3] Dat geeft de mogelijkheid om in te spelen op de verschillen tussen leerlingen door te variëren in proces, product en ook de inhoud. Nils over zijn inhoudelijke aanpak bij de periode oudheid in tiende klas (klas 4 voortgezet onderwijs): ‘Bij deze periode horen de scheppingsverhalen. Het is mijn keuze om tegenover de verschillende scheppingsverhalen ook andere verhalen te zetten, zoals de evolutietheorie van Darwin of de ontstaansgeschiedenis van het landschap. Geen leerling is hetzelfde en door verschillende perspectieven te laten zien, hoop ik zoveel mogelijk leerlingen aan te spreken.’
In de periodelessen kom je regelmatig het periodeschrift tegen. Daarin verwerken de leerlingen zelfstandig de nieuwe stof in woord en beeld. Op die manier maken de leerlingen als het ware hun eigen les- en werkboek. Het werken in het periodeschrift is één manier. Afhankelijk van de klas en de lesstof, zijn daarnaast talloze manieren denkbaar waarop leerlingen de lesstof op een kunstzinnige manier verwerken en tot zich nemen. Dit kan zowel schriftelijk als beeldend. Zo werken sommige scholen met losse A4-bladen zodat illustraties op een gepaste plek in de tekst gemaakt kunnen worden. Aan het einde van de periode binden de leerlingen de bladen dan in tot een boekje.[4] Maar denk ook eens aan een leporello (een vouwboekje, zie afbeelding hieronder), een tafel met een tentoonstelling, een kistje of doos vol verrassingen en informatie, een presentatie of een filmpje.[5]
Tijdens de periode Poëzie aan klas 10 (klas 4 voortgezet onderwijs) op het GGCA kregen de leerlingen de opdracht om een creatief product te maken waarin zij beeld en eigen gedichten verwerkten. Met als onderwerp ‘Amsterdam, het onvertelde verhaal’. Producten varieerden van zelf gebonden dichtbundels tot installaties van hout en ander materiaal. Lune maakte, met hulp van klasgenoot Saro, dit filmpje over haar stad[1] .
De klas mag er ook best als een soort werkplaats uitzien als de periode daarom vraagt.Trix Roem-Bouwman, periodeonderwijs
Wanneer je weet dat het vrijeschoolonderwijs gericht is op de ontwikkeling van het denken, voelen en willen (hoofd, hart en handen), is het niet vreemd dat het periodeonderwijs een belangrijke pijler is op vrijescholen. De periode-opzet biedt de leerlingen namelijk de ruimte om aan de hand van denken, voelen en willen tot inhoudelijke verdieping te komen. Er is immers tijd en ruimte voor waarneming, ervaringen, kunstzinnige activiteiten, samenwerking, verbinding, uitwisseling en eigen onderzoek.
Zoals hierboven al te lezen is, heeft elke periode een eigen thema. Dit thema is verbonden met de ontwikkelingsthema’s zoals die per leeftijdsfase zijn beschreven. Op die manier kan de lesstof de ontwikkeling van het kind ondersteunen. Zo staat in de vierde klas (groep 6 van het basisonderwijs) het thema van afstand nemen van het eigen Ik tot de wereld centraal. De leerling ervaart dat de wereld uit meerdere delen en individuen bestaat die samen een geheel vormen. Het periodeonderwijs speelt daarop in door bijvoorbeeld bij rekenen met breuken aan de slag te gaan en bij de taalperiode met het vervoegen van werkwoorden waarbij elke persoon een eigen uitgang krijgt.
Waarom meerdere weken achter elkaar hetzelfde onderwerp? En waarom zie je in veel periodelessen terugkerende structuren zoals de drieslag of het werken met de zeven levensprocessen? Dat heeft alles te maken met de kracht van herhaling en ritme. Een belangrijk onderdeel daarvan is de werking van de nacht. Dit wijst op de nacht die leerlingen nodig hebben om zich een onderwerp echt eigen te maken. Een nacht kan namelijk helpen om concepten te overdenken, te herontwerpen en opnieuw op te bouwen. Zie ook Spirituele oriëntatie over de werking van de nacht.
De kritische lezer zal zich afvragen of de lesstof na afloop van een periode niet vergeten wordt. De leerlingen verdiepen zich nu immers weer in een nieuwe periode met een nieuw thema. Het omgekeerde is echter het geval. Dat heeft te maken met ‘het ritme van vergeten en herinneren’. Leerlingen zijn een aantal weken intensief met een onderwerp bezig. Daarna laten ze het onderwerp weer even los. Dat zorgt ervoor dat de leerstof de tijd heeft om te rusten. Later, tijdens de vaklessen of een volgende periode, wordt de leerstof weer expliciet in het bewustzijn geroepen Dan blijkt dat de kennis in de leerling is verankerd. De leerling heeft zich de stof eigen gemaakt,[6] op een eigen manier. Oefenen van zaken die geautomatiseerd moeten worden, gebeurt in de vaklessen. Dat hoeft niet meteen nadat het in de periode is aangeboden. Er valt immers nog zoveel meer te automatiseren.
Wat de mens niet allemaal moet onthouden als hij niet in staat is tot vergeten en herinneren. Het onderwijs zal juist met het vergeten rekening houden.Frank de Kiefte [7]
Een periode verzorgen is een verrijkende activiteit en tegelijkertijd best een klus. Zeker als je niet gewend bent om zoveel uren zonder lesboek te ontwerpen. Omdat het periodeonderwijs zo’n grote pijler is van het vrijeschoolonderwijs, zijn er verschillende bronnen te vinden die je kunnen helpen bij het plannen en voorbereiden van de periodes (zie Meer lezen[2] voor literatuur die je kan helpen bij het roosteren, ontwerpen, voorbereiden en uitvoeren van een periode). Deze zijn vaak gericht op het basisonderwijs, maar ook zeker te gebruiken voor de periodelessen in het voortgezet onderwijs. Frank de Kiefte geeft hier in zijn boek ‘De kunst van de didactiek’ bijvoorbeeld een bruikbaar stappenplan voor. Dit stappenplan kan met name de beginnende vrijeschoolleraar veel houvast bieden. Zo geeft hij handvatten voor het formuleren van concrete doelen, spreekt hij over de inhoudelijke verkenning, context en het verzorgen van een pakkend begin. Ook behandelt hij het raamwerk van een periode, de dagelijkse opbouw en differentiatie binnen de les. Veel vrijescholen bieden interne cursussen of opleidingen aan waarin het periodeonderwijs een belangrijke plaats heeft. Voor basisscholen is er ook de zomerweek die je als leerkracht kunt bezoeken. Deze zomerweek geeft je handvatten, inspiratie en concrete plannen voor het komende schooljaar mee. Voor informatie over inhoud en opbouw van periodes in het voortgezet onderwijs, kun je een kijkje nemen op de Vrijeschool Wiki [3] .
Op de basisschool zijn de periodevakken in handen van de klassenleraar. Aan het begin van het schooljaar stel je als klassenleraar het perioderooster op. Welke periodes in welk jaar gegeven worden, staat redelijk vast, zie het overzicht hieronder. Het moment waarop je de verschillende periodes in een jaar aan bod laat komen, is aan jou als klassenleraar. Bij het opstellen van het rooster voor een klas houd je rekening met het jaarritme van de natuur (bijvoorbeeld plantkunde in de lente wanneer planten en bloemen bloeien) en de jaarfeesten, maar zeker ook met periodedoelen en de ontwikkelingen en behoeften van je klas.[8]
Ilustratie: Marijn Ruhaak
In het voortgezet onderwijs is dat vaak net anders. Er is meestal een perioderooster voor alle klassen en het gehele schooljaar. Dit heeft vooral een praktische reden: zeker in de hogere jaren is het onmogelijk en onwenselijk dat de klassenleraar alle vakgebieden verzorgt. Daarom worden de periodes dan door verschillende leraren gegeven. Vaak streven scholen in de zevende en achtste klas (eerste en tweede klas van het voortgezet onderwijs) er wel naar de mentor enkele periodes te laten geven. Dat versterkt de band tussen mentor en klas en geeft leerlingen wat continuïteit en houvast. Het betekent voor jou als leraar dat je je in nieuwe onderwerpen moet verdiepen die niet direct met je vakgebied te maken hebben. Je ontwerpt dan de lessen zelf en stemt deze af op de klas waarmee je werkt. Het is dan ook helemaal niet raar dat lesactiviteiten en werkvormen net anders zijn dan je collega die dezelfde periode aan een parallelklas geeft.
Elke dag introduceerde ik een nieuw dier. Daarna werkten we door met het dier van de vorige dag. Als je de stof uit je herinnering ophaalt, maak je hem echt eigenRolf Zeldenthuis [9]
Hoe kom je nu tot een goede inhoud van je periode. En waar kun je allemaal terecht voor inspiratie en handvatten bij het ontwerpen en voorbereiden van je periodeles? Een greep uit het aanbod:
BVS-schooladvies biedt leraren op de basisschool een aantal tools om tot een goede invulling van de periodelessen te komen. Zo is er voor ieder leerjaar een praktisch katern met de leerlijnen van alle domeinen die dat specifieke jaar aan de orde komen, vaak ook gekoppeld aan het jaarthema. Deze katernen geven de leerkracht houvast en kaders. Enerzijds biedt zo’n katern een compleet overzicht van de doelen van de domeinen rekenen, taal, geschiedenis, biologie, vertellen, schilderen, vormtekenen, muziek en dergelijke. Anderzijds is er ook aandacht voor het ‘hoe en waarom’. Een heel fijn steuntje in de rug voor de vrijeschool leerkracht. Op de meeste basisscholen zijn deze katernen voor leerjaar 1 t/m 6 (groep 3 t/m 8) aanwezig maar je kunt ze ook gemakkelijk zelf bestellen op de website van de BVS-schooladvies: https://www.bvs-schooladvies.nl
Naast al deze bronnen mag je de bestaande inhoud van je eigen rugzak ook niet onderschatten. Als leraar in het voortgezet onderwijs is dat natuurlijk de vakkennis die je vanuit je opleiding hebt opgedaan, maar dat is zeker niet alles waaruit je hoeft te putten. En ook als basisschoolleerkracht is er genoeg wat je (onbewust) aan kennis en ervaring hebt opgedaan. Ga eens zitten met een leeg vel vel papier en schrijf alles op wat er in je opkomt wanneer je denkt aan het onderwerp van je periode. Je gaat als het ware brainstormen met jezelf. Werk je samen met een duo, dan kun je ook samen brainstormen. Je zult zien dat je (jullie) al veel kennis in huis hebt. Misschien heb je boeken of objecten die je mee kunt nemen naar de klas? Ben je op reis wel eens iets tegengekomen waar je nu in geuren en kleuren over kunt vertellen? Het zijn vaak juist die eigen ervaringen die het vuur bij de kinderen kunnen ontsteken. Vergeet ook niet dat de leerlingen zelf een bron kunnen zijn. Door met hen het gesprek aan te gaan, verzamel je al aanwezige kennis en ervaringen. Bovendien maak je hen al warm en enthousiast voor het thema. Kijk tot slot ook eens naar je vrienden- en kennissenkring. Ken je iemand die gespecialiseerd is in een bepaald onderwerp of ambacht? Het is slim om hier ook je oudergroep eens naar te vragen: wat zijn hun specialismen? Je kunt zo’n ouder (opa, tante, buurvrouw) dan eens uitnodigen in je les. Of je gaat met je klas op bezoek bij zo iemand.
Bedenk ook dat je niet de eerste en enige bent die deze periode geeft. Kortom: je hoeft het wiel niet helemaal opnieuw uit te vinden. Help jezelf en laat je helpen door collega’s die ervaring hebben met de periode die je gaat geven. Of ga eens op lesbezoek bij een collega die de periode op een moment voor jou geeft. Het voordeel is dat de periodes ook op andere vrijescholen worden gegeven. Het loont zeker de moeite om eens navraag te doen bij je collega’s op een andere school. Bovendien zijn er soms specifieke schoolafspraken over hoe, wat en wanneer een begrip of vaardigheid wordt aangeleerd. Denk aan afspraken over de vorm of volgorde van de aan te leren letters of over wanneer kinderen gaan schrijven met de vulpen. Omdat deze afspraken vaak ongeschreven regels zijn, is het raadzaam om hier actief naar te informeren.
Zeker in het voortgezet onderwijs kan het voorkomen dat je periode geeft aan een klas die je nog niet kent. Dan is het lastig vooraf in te schatten welke aanpak en invulling het beste past bij deze leerlingen. Het kan helpen om bij het ontwerpen van de periode met de mentor van de klas te spreken over het karakter van de groep. Of doe eens navraag bij de collega die onlangs periode aan de klas gaf. Tot slot kan het helpen om nog niet de hele periode uit te tekenen. Als je alleen het raamwerk met het oog op de periodedoelen opzet, heb je nog alle ruimte om de precieze daginvulling af te stemmen op de klas.
Je kunt in het ontwerp van je les rekening houden met de drieslag of de zeven levensprocessen zoals die in de eerste paragraaf zijn beschreven. Je start de les of periode dan met een onderdeel waarbij de kinderen echt kunnen waarnemen en werkt met activiteiten die respectievelijk de verbinding, verwerking, het eigen maken en het oefenen stimuleren en dan toewerken naar het toepassen van de stof buiten de context en tot slot het scheppen en creëren.[11] Goed om te weten is dat het een worsteling kan zijn om alle onderdelen van het proces voldoende aandacht te schenken en ook nog eens de leer- en periodedoelen te halen. Het kan helpen om bij je ontwerp eens andersom te beginnen: in plaats van te ontwerpen vanuit de doelen die behaald moeten worden, kun je ook starten vanuit het thema en kijken welke doelen je daaraan kunt hangen. Ook interessant is het om je leerlingen zelf eens te vragen wat ze, na een eerste uiteenzetting van jou, over de periode-inhoud, willen leren.[12]
Je zult merken dat het toepassen buiten de context en het scheppen en creëren bij de ene leerling makkelijker zal gaan dan bij de andere leerling. Gedifferentieerde opdrachten kunnen hier helpen om de behoeften van alle leerlingen te bedienen.[13] In Pedagogisch-didactisch handelen, vind je een uitgewerkt voorbeeld van de zeven levensprocessen in het grammaticaonderwijs.
Ons onderwijs in Nederland is sterk op meisjes gericht en daardoor hebben jongens de neiging tot onderprestatie. Door periodeopdrachten te bedenken waarbij kinderen zelf mogen onderzoeken en ontdekken komen de jongens meer tot hun recht. Ook daartoe leent iedere periode zich.Trix Roem
In de vorige paragraaf las je ook over de werking van de nacht. Met het periodeonderwijs kun je hier optimaal gebruik van maken. Je biedt als leraar bijvoorbeeld de ene dag leerstof aan en pas de volgende dag gaan de leerlingen met een verwerkingsopdracht aan de slag. Ook kun je bijvoorbeeld elke ochtend beginnen met een klassikale bespreking van de stof die de vorige dag is behandeld of de leerlingen in het periodeschrift laten opschrijven wat ze nog weten van de les van de vorige dag. Je zet de nacht dan bewust in om de leerling de tijd te geven om het geleerde in de loop van de dag en in de nacht rustig op zich in te laten werken. Deze diepere verwerking hoeft niet tot stand te komen door de leerlingen uitwerktijd te geven aan het begin van de les. Het is goed denkbaar dat er aan het einde van de lestijd wordt gegeven om uit te werken, in dat geval zal de uitwerking een weerslag zijn van de waarneming en verwerken de leerlingen de volgende ochtend de stof in dialoog of een andere vorm.
Natuurlijk bestaat een periode niet voor niets uit meerdere weken. Dat betekent dat je als leraar niet alleen nadenkt over de opbouw van een afzonderlijke periodeles, maar ook over de opbouw van de periode als geheel. Om dit geheel op de grond te krijgen, kan het helpen om bij het ontwerpen na te denken waar je aan het einde van de periode wil zijn. Wat wil je dat de leerlingen geleerd, gemaakt of ervaren hebben? Ook hier kun je gebruikmaken van de verschillende ritmes zoals die hierboven voor de afzonderlijke lessen zijn beschreven. Kies je voor een opbouw in zeven stappen, dan kun je bijvoorbeeld makkelijk een week de tijd nemen om deze stappen te doorlopen. Bij een periode van drie weken zou je dan dus drie deelonderwerpen kunnen behandelen waarbij je elke week begint met het presenteren van het onderwerp. Daarna komt dan het verbinden, doorgronden enzovoort. Blijf wel steeds de klas goed waarnemen en stel zonodig de doelen bij.
Elke periode wordt idealiter afgesloten op een manier die bij de inhoud past. Het is aan jou als docent om een passende vorm te ontwerpen. Soms is een cognitieve vorm heel logisch, bijvoorbeeld met een proefwerk of toets. Maar er zijn veel meer mogelijkheden. Je kunt bijvoorbeeld denken aan een presentatie van gemaakt werk met een expositie of een markt waarbij leerlingen zelf vertellen over een onderwerp. Aan het einde van een toneelperiode is het meestal een voorstelling. Zeker in de bovenbouw kun je ook denken aan een (deels) zelfstandig onderzoek waarbij leerlingen de verworven lesstof gebruiken voor een eigen creatie.
Kortom, periodeonderwijs geven heeft alles te maken met eerbied hebben voor de leerling die voor je zit, werken vanuit enthousiasme voor de wereld die je hen toont en het verteerbaar maken van die wereld.
Meer lezen:
Over de inhoud van de periodes:
Trix Roem (artikel en interview)
Vrijeschool wiki
https://vrijeschoolpedagogie.com/2015/12/31/vrijeschool-periodeonderwijs-1-1/
[1] Kiefte, F. de (2006). In gesprek over leren en didactiek. Zeist: Uitgeverij Christofoor.
[2] Lutters, F. (2018). Reizen door Periodeland.
[3] Lutters, F. (2018). Reizen door Periodeland.
[4] Er bestaan schriften die speciaal ontwikkeld zijn voor de vrije school, met zowel gelinieerde als blanco pagina’s is er ruimte voor veel kunstzinnige invulling.
[5] Mayo, A. (2015). Lectorale rede: Autonomie in verbondenheid. Leiden: Hogeschool Leiden.
[6] Avinson, K., & Rawson, M. (2014). The task and content of the Steiner-Waldorf curriculum. Edinburgh: Floris Books.
[7] Kiefte, F. de (2019). De kunst van de didactiek. Zeist: Uitgeverij Christofoor.
[8]https://www.google.com/url?q=h...
[9] Rolf Zeldenthuis, in Dierkunde, in: Het Goud van Waldorf blz. 192.
[10] Passsenier, H. (2020). Waarden in het onderwijs. Zeist: Uitgeverij Christofoor.
[11] De reader van de BVS werkt beide ritmen uit: de drieslag en de zevenslag, inclusief voorbeelden
[12] zie ook: door Roem, T. Periodeonderwijs.
[13] Trix Roem geeft in haar reader voorbeelden van hoe zij met de leerdoelen, de opdrachten en differentiatie omgaat.